Waar de was wenkt
‘Drinkwater komt bij jou uit de kraan, hè?’ vraagt Yanara.*
Ik knik.
‘Je hele leven al?’
Mijn hele leven komt zowat alles wat ik nodig heb uit de kraan. Water, kansen, vrijheid. De vrijheid om hier te zitten, en na verloop van tijd weer te vertrekken. De vrijheid om mijn gedachten te vangen en op vrije voet te zetten. Daar is de wereld, zeg het maar.
Ik weet het, die vrijheid is relatief. Neem het zeepsopexperiment. Mensen nemen plaats aan tafel en voeren een test uit. Ondertussen eten ze een koekje. De ene groep zat vooraf in een wachtkamer met een verdoken emmer zeepsop. De andere groep zat in een wachtkamer zonder die emmer. Wat blijkt? De zeepsopmensen vegen de tafel drie keer langer schoon dan de anderen. Geuren beïnvloeden dus ongemerkt ons gedrag. Zonder dat we het doorhebben, doen we dingen.
Maar toch. We hebben kranen. En ze lopen.
‘Ja’, antwoord ik dus, ‘mijn hele leven.’
Yanara zingt in een band die optreedt in de communistisch-Cubaanse versie van Center Parcs waar ik verblijf. Na het optreden raken we aan de praat. We delen veel en weinig. Vrouw, dertiger, salsafanaat. Al is dat laatste waarschijnlijk geen unicum in de Cariben. En we houden ons allebei, direct of indirect, met kinderen bezig. Zij als kinderpsycholoog, ik als onderzoeker-lerarenopleider.
Maar onze geboortegrond verschilt. Van zo’n 20 CUC, ongeveer 17 euro, per maand moet ze rondkomen. Dat lukt nauwelijks. Daarom zingt ze. Maar niet alleen daarom.
‘Toen ik nog klein was’, vervolgt ze, ‘ging ik water halen, met emmertjes. Ik wilde niet dat mijn moeder dat zou doen dus deed ik het. En dan zong ik.’
Ze vertelt het op z’n Cubaans: een draai gevend aan het leven, er een lied van makend. Als het leven ons niet toezingt, zingen we het zelf wel toe.
Cuba, je kunt er altijd onderweg zijn. Van avondlijke gesprekken tot hutjes op de finca tot de gedachten van een vrouw in Habana. Wat ze denkt als er een blik toeristen wordt opengetrokken, wat er door haar heen gaat als ze haar zestigjarige hoofd schudt. Ze ziet het voor zich gebeuren en ik kom uit dat blik, ik ben een van hen. Rijkelijk overdressed met mijn spiegelreflexcamera en Westerse paar ogen kijk ik haar aan.
‘En wat er ook gebeurt’, vertrouwt Yanara me toe, ‘of we je kennen of niet, of we niets meer hebben of iets, we helpen elkaar altijd. Ook blonde buitenlanders.’
We voelen een nieuw lied aankomen. We glimlachen, we zwijgen.
‘En weet je’, vertelt ze verder, ‘gratis medische zorg, gratis onderwijs, la libreta waarmee we basisvoeding krijgen, dat is goed voor iedereen.’ Ik bespeur geen spoortje neerslachtigheid, nog geen rafeltje van een zeurkous.
Hoe twee werelden aan tafel plaatsnemen. Hoe het Cubaanse platteland haar geboortegrond is, en mijn onderwegplek. Haar kooi, want ze kan het eiland niet verlaten zonder de nodige paperassen. Mijn tropische vakantieoord, te bereiken en te verlaten met een paspoort en een toeristenvisum van een euro of twintig. Mijn peulenschilletje, haar maandloon.
Ik moet meer lezen, denk ik, over het communisme, het socialisme, het kapitalisme, over Yanara’s hier en bij ons, en hoe er zowel libretas kunnen zijn als vrijheidskranen.
‘Het kan wel dagen duren’, zegt ze terwijl we e-mailadressen uitwisselen, ‘1 uur internet…’
‘… kost 1 CUC’, maak ik haar zin af, 1/20 van haar loon.
‘Ja, en het is traag als het plein vol zit…’
Ik knik. ‘Wat hoop je? Wat hoop je van het commutalisme als het ware?’ vraag ik.
‘Meer ruimte, meer vrijheid, en een plek waar het goed is voor iedereen.’
De witte was wenkt.
Kom maar zitten, neem maar plaats.
*Yanara is een fictieve naam, maar de witte was wenkt echt.