Daar groeit een mens
Ze staan aan de schoolpoort. Gespannen gezichten, geschuifel.
‘Mevrouw?’ vraagt een student, ‘ik zie bijna alleen maar buitenlanders. Verstaan die kinderen ons wel?’
Ze gaan voorlezen aan anderstalige kinderen. Een kwartier lang zijn zij de juf of meester.
Terwijl we aan de poort staan, zien we heel wat ouders hun kinderen naar school brengen. Studenten kijken rond. Ze zwijgen. We zijn op een school met een zogenaamd kansarm publiek.
Ja, vaak is het te zien dat de ouders het niet breed hebben.
Een van de ouders komt naar me toe: ‘Staan ulder velos vast? Ge moet die vastzetten, anders zijde ze kwijt. Zo is da hier, wa ge niet vastzet, zijde kwijt.’
De groeven in haar gezicht verraden dat het leven niet altijd mals voor haar is geweest. Wie weet wat ze heeft moeten verliezen. Maar in elk geval niet haar hart.
Ja, mijn studenten komen veelal uit de Nederlandstalige middenklasse en hoger. En ja, velen van hen hebben nog nooit anderstalige kinderen van dichtbij gezien. Die vooral ook kinderen zijn. Niet meer, niet minder. En toch.
Een van de studenten, wiens gezicht bij de schoolpoort al op positieve spanning stond, kijkt me met grote ogen aan. Ze glimlacht zoals we dat doen vlak voor een optreden of iets anders waarbij we in ons blootje komen te staan.
‘Vind je het spannend?’ vraag ik.
Ze knikt.
Even zit ik weer in het kwartier van toen, hoe hij zag dat ik iets spannend vond, of moeilijk, of fantastisch, en hij die daar simpelweg getuige van was. Zien wat er bij de ander leeft. Ik knik.
‘Willen jullie eens bij mij komen?’ vraag ik. Ze komen in een cirkel om me heen staan. ‘Wat ga je dadelijk zeker doen?’ vraag ik. En ze sommen belangrijke punten op. Ze stellen last-minute vragen. Ze oefenen nog even.
‘Je maakt dus contact met de kinderen’, vat ik samen, ‘je maakt tijd voor actief-productieve gesprekken en je smijt jezelf er helemaal in. Fouten maken mag, graag zelfs, je erin smijten moet.’
De studenten gaan in duo’s naar de klassen. Sommigen vragen of ik een teken geef wanneer ze moeten beginnen en stoppen. Dat dat niet hoeft, zeg ik, omdat ze het zelf kunnen. Anderen wandelen de klas in en springen in het diepe. Allemaal smijten ze zich.
‘We waren net op jullie speelplaats’, begint een duo, ‘en weten jullie wat we daar hebben gevonden?’
‘Nee!’ roept het vijfde leerjaar.
‘Kijk!’ Het duo houdt een plastic ei in de lucht. ‘Hebben jullie dat nog nooit op jullie speelplaats zien liggen? Nee? We dachten: nu gaan we dat toch eens meenemen en aan de klas vragen wat daarin zou kunnen zitten. Wat denken jullie?’
‘Een huis!’ roept een leerling.
‘Een huis denken jullie? Dat zou kunnen. Een huis voor een klein mens’, lachen de leerkrachten in spe.
‘Een kabouter!’ roept een andere leerling.
‘Of een kip!’ probeert nog iemand.
‘Of een verhaal?’ vraagt een meisje.
En het was een verhaal, en dit duo had duidelijk begrepen hoe ze kinderen hongerig kunnen maken voor verhalen.
‘Maar wat zit er nu echt in het eitje? In het boek dan, hè?’ vraagt de klas na afloop. ‘Als jullie Het ei van oom Trotter uitlezen, dan komen jullie het te weten’, glunderen de juffen in spe.
Of die ene student, de student wiens gezicht op positieve spanning stond bij de schoolpoort, de student ook die wat verlegen was tijdens de werkcolleges. Ze zit samen met een medestudent voor een leefgroep met kinderen van verschillende leeftijden en ze begint. Nee, niet uitbundig, maar authentiek, ingetogen enthousiast als het ware, en met een oor voor haar luisteraars.
Ik sta zwijgend aan de deurpost en zie haar ogen blinken.
Daar groeit een verteller, denk ik, een verteller die je de wereld laat bereizen vanaf je stoel.
Daar groeit een mens.
Of de student die ruimte maakt voor een leerling die wil weten hoe dat eigenlijk met de wereld zit, of die vergaat of niet, want dat had de leerling ergens gelezen, en wat we dan moeten doen als dat zo is.
Of het duo dat de klas vraagt wat je allemaal met kroketten zou kunnen doen (eten, maar ook een huis of een raket bouwen - het is maar dat u het weet). Of het duo dat handpoppen in de strijd gooit. Of het duo dat knuffels bij zich heeft, en een kleuter die achteraf komt zeggen dat zij het muisje had mogen vasthouden.
Lesgeven over de (hoge)schoolmuren heen, het zijn momenten die niet in colleges te vatten zijn. Natuurlijk, niet elk duo slaagde erin om tot een prachtig leeskwartier te komen. Soms ging het mis. Soms lieten de studenten interactiekansen liggen, of stonden ze wat onwennig voor de klas en soms was het verhaaltje toch minder geschikt dan gedacht.
En dat mag.
‘Die hebben eigenlijk heel veel ideeën’, besluit een student die bang was dat anderstalige kinderen niet zoveel kunnen. ‘Ja,’ valt een ander haar bij, ‘en ze zijn eigenlijk heel nieuwsgierig.’ ‘Ja, ik weet het zeker’, besluit de tot verteller ontpopte student, ‘ik word juf’.