Glundervrees tussen Gent en Brussel-Noord
‘Mama, is dat ik?’ vraagt een meisje. Het is weer zo’n wonderlijk wezen van een jaar of zes.
Mama knikt.
De wereld ontdekken, de wereld van teksten als je zes bent. Het zijn de ontdekkingen die we vergeten als we groot zijn.
‘En wat is dit?’ Het meisje wijst met haar vinger naar een paar letters. Mama struikelt. Over de letters, en over een andere wereld. Maar het meisje is hongerig en begint hardop te lezen. Een nieuwe wereld die letter voor letter geopend wordt, en soms weer gesloten.
Mama kijkt om zich heen. De glunder op het gezicht van het kind. De glunder en de vrees op dat van haar mama. De glundervrees.
‘Wat kun jij goed lezen’, zeg ik. De leraar in mezelf.
‘Ja’, en het glunderen is weer begonnen. ‘Ik ken alle woordjes al.’
Of toch bijna allemaal, want niet lang daarna vraagt ze: ‘Wat is dat?’
Mama schudt haar hoofd. Mama wijst naar mij.
‘Uil’, zeg ik, ‘dat is uil. Ken je dat diertje?’ vraag ik. De leraar in mezelf die in verkleinwoorden begint te praten.
Ze knikt. ‘Uil’, mompelt mama mee, ‘moeilijk’.
Welke taal ze spreekt, vraag ik. Een Afrikaanse, zegt mama, een taal die ik niet ken. Maar, zegt ze, de a is hetzelfde in mijn taal als in de jouwe.
De a, denk ik, en de glundervrees op gezichten, die ook.
‘Morgen gaan we zwemmen!’ onderbreekt de zesjarige lettervreter ons.
‘Echt waar?’ vraag ik.
En de rest volgt vanzelf. De beste tips om de snelste zwemmer van klas te zijn – en dat te blijven. En oh, ze is ook de beste hardloper van de klas. En de lenigste turnster. Of ik wil weten hoe ze dat allemaal doet.
De wagon wordt een zwembad, een atletiekbaan, een turnzaal op wielen.
Glundervrees tussen Gent en Brussel-Noord.
Ik ging misschien verhuizen. Dichterbij mijn werk, om niet meer te hoeven pendelen.
Maar misschien toch niet.