De woonkamerschool
‘Je ziet ze leven’, zegt de juf.
‘Sí’, staat mijn Spaanse collega haar bij, ‘zij zijn de hoofdpersonages, de protagonisten.’
‘En weet je wat’, vult de juf aan, ‘het mooiste cadeau zijn zij.’ Ze vertelt over een anderstalige leerling. ‘Hij was slim en snel, maar zodra hij moest lezen of schrijven, liep hij vast en leek hij dom en traag. Leek, hè.’
Afgelopen vrijdag was ik in klas 5B van la comunidad de aprendizaje in een dorp in de buurt van Valencia. Ik mocht een halve dag meedraaien.
‘Un café?’ vraagt de directrice. Ik nip van de café solo, zo’n klein, zwart glaasje goud, en voel alle Spaanse woorden wakker worden. Nog even, denk ik, en dan is het weer zover.
‘En weet je wat’, vervolgt de juf, ‘daarna ben ik met hem verhalen gaan lezen, verhalen van ver weg en dichtbij, en dan vroeg ik hem: “Wat valt je op? Wat vind je van dit verhaal?”’
De juf stelt de vraag op zo’n manier dat ik ook zou willen openbloeien, mocht ik haar leerling zijn. Zo’n juf die je met haar ogen uit de tent lokt, dat je niet anders kan, dat je haar je leven zou vertellen als je de woorden zou hebben.
Vandaag gaan we in haar klas kijken, 5B. Elke vrijdag is er la comunidad de aprendizaje.
Bueno, het is natuurlijk de hele week een leergemeenschap, maar op vrijdag komen er extra krachten. Een gepensioneerde juf, de kleuterjuf die komt kijken hoe het haar voormalige kleuters vergaat, een startende student van de lerarenopleiding en een leraar in spe die binnenkort afstudeert.
Ze begeleiden heterogene groepjes bij het oplossen van prangende vraagstukken die zich niet in een handomdraai laten beantwoorden. Daarvoor zijn zij, de vrijwilligers, er trouwens ook niet, om antwoorden te geven. Ze stellen voornamelijk vragen, ze vormen de vrijdagochtendgemeenschap waar geleerd, gezocht en geëxperimenteerd kan worden.
De kinderen breken hun hoofd, springen van vreugde in de lucht als het lukt, worden boos als iemand van de groep het gesprek wil overnemen. Ze herinneren elkaar aan de eerste regel die ze samen opgesteld hebben: Diàleg igualitari in het Valenciaans. Enkel waardevolle argumenten tellen in een gelijkwaardige dialoog. Machtsargumenten vliegen het raam uit, verdampen met de februarizon.
Als de groepjes zich over alle vraagstukken hebben gebogen, volgt de zelfevaluatie. De kinderen krijgen enkele minuten de tijd om te overleggen over het groepswerk. Ze kiezen een woordvoerder, schrijven zaken op als ze willen, beslissen samen wat er gezegd wordt.
‘Wij hebben elkaar goed geholpen’, glimt een woordvoerder, ‘en we willen dat de vrijwilligers terugkomen.’
‘Wij hebben ook goed samengewerkt’, zegt de woordvoerder van een andere groep. ‘Stel dat J. niet zo goed is in iets, dan help ik hem, en als ik niet zo goed ben in iets anders, dan helpt J. mij.’
‘Wij hadden het moeilijk’, zegt de woordvoerder van een derde groep. ‘M. (een anderstalige leerling) had soms hulp nodig en hij heeft die niet gevraagd, maar wij hebben hem ook niet spontaan geholpen.’
Als de kinderen aan het woord zijn geweest, vertellen de vrijwilligers hoe zij het hebben ervaren.
‘Jullie hebben ongelooflijk hard gewerkt’, steekt de gepensioneerde juf van wal, ‘zo, zo hard, ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ik kom volgende week vrijdag terug, hoor, dit wil ik nog eens meemaken.’ De kinderen lachen. De gepensioneerde juf, hoor ik later, is een beetje de heldin van het dorp. Alle kinderen hebben haar graag, maar hoe kan het ook anders, als je hen zelf zo graag ziet.
Jullie zijn wat jullie zeggen, denk ik. Deze school is een woonkamer, zo’n plek waarvan je hoopt dat je ooit opnieuw tien jaar mag zijn en dat je dan hier naar school mag gaan.
Na afloop van de leergemeenschap vraag ik de leerkrachten of ze ooit van actief-productieve gesprekken hebben gehoord, en hoe ze een relatie opbouwen met (anderstalige) ouders uit de lagere, sociale klasse die de weg naar de school misschien moeilijker vinden.
‘Heel simpel’, zegt de directrice, ‘we praten met hen zoals ik nu met jou praat. We drinken koffie, we luisteren, we zetten onze deuren open. En die gesprekken? Nee, nog nooit van gehoord, nee.’
‘Jullie doen het al’, zeg ik, ‘blijf dat maar doen.’
Dat ze op Spaans grondgebied veeleer de uitzondering dan de regel vormen, zegt de directrice, en dat het een heel proces was en nog steeds is, maar dat ze er samen voor staan en gaan.
‘Weet je’, komt de juf terug op haar verhaal, ‘ik loop ook soms vast, maar ik blijf zoeken, voor hen, hè. Op een dag kwam die anderstalige leerling me zeggen dat ze hem niet meer hadden uitgelachen, omdat hij kon lezen.’
Haar ogen worden vochtig. Dat dat het is wat een mens op de been houdt, lees ik in haar ogen, en dat ze zijn poort mocht zijn, zijn toegangspoort tot de Spaanstalige wereld, tot de klas.
‘Juf?’ onderbreekt een jongen ons.
‘Ja, jongen’, reageert de juf.
‘Mag ik naar het toilet?’
‘Natuurlijk, ga maar, we wachten op je, we wachten op je tot je terugkomt’, zegt de juf.
‘Op mij ook?’ vraagt een andere jongen.
‘Natuurlijk’, antwoordt de juf, en ze aait hem over zijn bol.
Una comunidad de aprendizaje, denk ik, dat is een gemeenschap waar het goed gedijen is, waar de deur op een kier staat en er mensen zijn die op je wachten.
In de media
Een plaatselijke journaliste fotografeerde ons bezoek aan de woonkamerschool en interviewde me (in het Spaans) waarbij ze me herdoopte tot "Carolina". Lees hier het artikel en/of bekijk de fotoreportage.
Daarnaast herwerkte ik deze blog tot een column voor MeerTaal, een tijdschrift over taalontwikkeling in het basisonderwijs. De bijbehorende referentie is: Frijns, C. (2018). De woonkamerschool. MeerTaal, 6(1), 20.